
Ik schrijf een roman die, hoop ik, ooit uitgegeven wordt. Er komt een geesteszieke man in voor. En een doos met oude boeken. In de doos zit een boek dat in het verhaal een centrale rol moet spelen. Ik kijk in mijn boekenkast. Mijn oog valt op een boek zonder rug en zonder kaft. Mijn zoon heeft het er afgescheurd toen hij twee was, zo’n dertig jaar geleden. Mijn schoonzusje, die bij ons logeerde, kwam het vertellen: ‘Hij verscheurt een van je boeken.’
‘De idioot,’ zei ik.
‘Hoe weet je dat?’ vroeg ze.
Ik kan weer verder.
‘De idioot,’ zei ik.
‘Hoe weet je dat?’ vroeg ze.
Ik kan weer verder.